Artikel uit het “Algemeen Dagblad” van zaterdag 23 december 1967

 

Het droomschip van opa Paans

 

NA EEN HALVE EEUW STOND DE “DRIE GEBROEDERS” MODEL VOOR EEN NIEUWE BOEIER

 

Door P. VAN DER WEEL

 

De man uit Friesland die in l895 aan wal stapte in RoodeVaart, niet ver van Moerdijk, en de daar wonende en werkende scheepsbouwers Paans hadden in elk geval één ding gemeen. Zij waren koppig en trots. De Fries, meneer Lebret. die directeur zou worden van de suikerfabriek, had zijn Fries jacht door zijn schipper laten overvaren naar Roode-Vaart. In die tijd had een herenjacht nog een vaste schipper, die ervoor zorgde maar er ook mee voer. terwijl de eigenaar genoegen nam met een ondergeschikte rol als fokkemaat en braaf zijn schippers orders opvolgde, al had hij ook jacht en schipper duur betaald.

 

Het was meneer Lebret of zijn schipper die, voor het eerst de werf van de heren Paans betredend, en wijzend op zijn jacht, de woorden sprak; “Bekijk dit schip maar eens heel goed. Hier bij jullie in het zuiden maken ze zoiets niet”. Nu was dit Fnes jacht (dat is een boeier, maar dan zonder kajuit, een open scheepje dus) werkelijk een juweel, de vrucht van één van Frieslands beroemdste werven: die van Eeltje van der Zee. Jachten van die werf - er bestaan er nog van, al meer dan honderd jaar oud maar nog steeds in de vaart - golden als fraaiste en snelste in hun soort. Het wilde er bij de oude heer Paans niet in, dat zijn werf niet een even goed produkt zou kunnen bouwen, maar hij had geen belang bij jachtbouw. Zijn werf bouwde houten binnenschepen, zoals aken, tjalken en ponen en sinds de oprichting in 1847 was dat zo geweest en zo was het goed.

 

Maar twee van zijn zoons, die de Friese uitdaging hadden gehoord. waren het niet met hem eens. Niet zonder moeite verkregen zij vaders instemming om de Fries de les te lezen. Zij mochten een Fries jacht ontwerpen en bouwen - in hun vrije tijd wel te verstaan. Zo zouden zij Lebret en diens schipper bewijzen dat men aan de Roode-Vaart in Noordwest Brabant, niet onderdeed voor de werf van Eeltjebaas in het verre Friesland. Het jacht van Lebret, de Hou moed (dat nog altijd bestaat : in 1967 JAvH) was het uitgangspunt, maar de twee jongens Paans, Arie van twintig en zijn vier jaar oudere broer Willem, leverden toch een zeer oorspronkelijk werkstuk. Het werd een boeiertje van maar vijf meter (groter zou te duur zijn geworden en het was immers maar een aardigheidje, een experiment zouden wij tegenwoordig zeggen) maar van uitzonderlijke kwaliteit. De jongens zeilden ermee op het Hollands Diep,  werkelijk geen water voor een slecht schip. Zij bezorgden hun ouders menig spannend uur wanneer zij pas na donker de smalle Roode-Vaart weer opkoersten.

 

De oude Paans, schoon heimelijk trots np hun prestatie, had het niet erg op de zeilavonturen van zijn jongens. En toen Arie en Willem op een goede dag met hun boeier, die ondertussen De drie gebroeders was gedoopt, naar het toen nog verre Dordt (Dordrecht – JAvH.) vertrokken, volgde hij hen heimelijk. In Dordt aangekomen bleek hem dat er een grole zeilwedstrijd werd gehouden. De Hou moed van meneer Lebret deed mee. De Drie pebroeders ook. Tot grote verbazing en trots van de vader wonnen de twee jongens de eerste prijs.

 

Hij keerde meteen naar Roode-Vaart terug, benieuwd wat Arie en Willem te vertellen zouden hebben bij hun terugkeer. Het werd die dag laat eer zij terugkwamen. En ze kwamen, zoals hun vader een paar uur tevoren: met de trein. Niet in de Drie gebroeders. “Waar zijn jullie geweest?” vroeg hij stug, “Dordt” was het even stugge antwoord. “Waar is de boeier?”. De jongens aarzelden even eer zij met hel verhaal over de brug kwamen: de gewonnen wedstrijd, de vreugderoes en daarna, in die tijd heel gebruikelijk, een hoog bod van een koper dat zij niet hadden willen afslaan. Zij hadden de Drie gebroeders uit de hand verkocht. “Hier hebt u het geld'', zeiden zij. En daarmee was de zaak voor de oude Paans zowel als voor zijn zoons afgedaan.

 

Arie kreeg later de werf en bouwde er schepen, zoals dat altijd was gedaan. Het jacht De drie gebroeders wisselde een paar maal van eigenaar, zoals dat met jachten gaat, en vaak vroeg Arie zich af waar zijn troetelkind gebleven kon zijn. Naarmate hij ouder werd, groeide het verlangen. Zijn zoon Willem, de huidige directeur van de werf, begreep zijn vader en besloot hem te helpen. Telkens wanneer hij voor de werf op reis moest zocht hij in havens, vaarten en sloten, naar de oude Drie gebroeders, wetend dat een hecht eiken schip een lang leven beschoren kan zijn. Zo kwam hij erachter dat het jacht eigendom was geweest van een advocaat in Den Haag, die er zelden mee voer. De man was in de oorlog overleden en zijn nabestaanden hadden het verkocht voor een paar honderd gulden.

 

In 1949 stond Willem Paans op het terrein van de werf aan de Kaag om zich heen te kijken. De eigenaar vroeg of meneer Paans iets zocht. “Een Fries jacht van vijf meter met het plaatje van onze werf erop”, zei Paans. “Die heeft hier jarenlang gelegen”, zei de werfbaas. “Maar ik weet niet waar de boot is gebleven. Erg ver weg kan ze niet zijn, daarvoor was ze al te slecht.” Advertenties brachten uitkomst. In hel Haagse Verversingskanaal, half gezonken, sterk verwaarloosd, op vele plaatsen verrot, lag de boeier De drie gebroeders op zijn einde te wachten, meer dan een halve eeuw na de uitdaging die aanleiding werd tot zijn bouw. Het lang gezochte schip wal gevonden. Wat nu? Willem Paans bedacht een week later een dringende boodschap in Den Haag, zette zijn vader in de auto en reed regelrecht naar het Verversingskanaal zonder een woord te zeggen over het doel van de reis. De confrontatie tussen de scheepsbouwer en zijn werkstuk van vijftig jaar geleden was roerend. “Daar ligt ie”, riep de oude Arie opgewonden uit, “De Drie gebroeders”. En na een paar tellen: “Geen cent meer waard. Kapothakken”. Na dit doodvonnis reden vader en zoon zwijgend terug naar de Moerdijk. Maar omdat spoedig bleek dat de ontmoeting aan het Verversingskanaal nieuw leven had gewekt in de plannen om toch nog eens een boeier te bouwen, kocht Willem heimelijk voor een paar honderd gulden het wrak terug en liet het naar de werf brengen, waar zijn vader iets bromde over geldverspilling. Helemaal ongelijk had hij niet, het was een wrak. Ze hadden het gebreeuwd, zodat het tenminste kon drijven en oude Arie had er zowaar nog een klein tochtje in gemaakt, hozend voor zijn leven, want het breeuwen kon niet voorkomen dat het water de romp binnenspoot door gaten en scheuren.

 

Uitgezakt en vermolmd, met scheuren waardoor het daglicht dringt ligt De drie gebroeders in een loods op de werf Paans te Roode-Vaart. Maar zelfs nu nog kan ieder zien hoe fraai de lijnen zijn van dit historisch scheepje, dat meer dan zeventig jaar lang de levens heeft beheerst van drie generaties van de familie Paans.

 

Woorden als slopen, verbranden en de bijl erin werden in die dagen veel gehoord, maar op zeker ogenblik stond Arie, inmiddels ver in de zeventig en grootvader, weer gebogen over het tekenbord om een nieuwe boeier op papier te zetten. Het zou een groter schip worden, meer geschikt voor het ruwe water van het Hollands Diep, bijna zeven en een halve meter over de stevens en met een comfortabele kajuit, maar even mooi van lijn als destijds De drie gebroeders en de Hou moed van meneer Lebret. In het jaar van de grote watersnood, 1953, waï de tekening bijna voltooid. Alleen het zeilplan was nog niet gereed. Toen stierf de oude Arie. Twee uur voor zijn plotselinge dood had hij nog aan de tekentafel gestaan.Willem volgde zijn vader op en het ontwerp bleef onaangeroerd.

 

Tot de tweede uitdaping in het bestaan van de werf de herhaling bracht van het verhaal uit 1895. In de winter van 1966 toen er weinig werk was, bood Willem Paans aan casco's voor jachten te gaan bouwen voor een grote jachtwerf. De werf antwoordde in de trant van Lebret of diens schipper: “Dat kunnen jullie niet. Jullie zijn gewend zware schepen voor de beroepsvaart te bouwen. Jachten bouwen is heel iets anders. Bedankt”. Zoals opa Arie in de vorige eeuw, koppig en trots, zo besloot Willem de uitdaging aan te nemen. Met vereende krachten werd de uitdaging ter hand genomen. Het zeiljacht dat de familie Paans had werd verkocht en het hele gezin leefde zich in op de bouw van de boeier, opa's vermaarde ontwerp. Ze bouwden de hele winter door, telkens wanneer het andere werk dat mogelijk maakte. In januari 1967 werden de eersïe spanten opgezet. Er werd gerekend, getekend, gebrand en gelast en langzaam verrees het schip dat opa zijn hele leven lang voor de geest had gestaan: een boeier van ras, van vloeiende lijnen, snel en gemakkelijk wendbaar, sportief maar comfortabel.

 

Het bouwen van een vaartuig van deze lijnen is een moeilijk en langdurig werk en het duurde tot 10 juli eer het schip te water kon worden gelaten. De kraan kon het gewicht maar net torsen. De dag daarop kwam de zeilmaker uit Dordt met het tuig - dezelfde zeilmaker die een zeventig jaar tevoren het tuig had geleverd voor De drie gebroeders. Er volgde nog een dag voor bet opknappen van honderden kleine werkjes en toen, in veel te ruw weer, werd de boeier, nog ruikend naar verse verf, naar Hellevoetsluis gesleept om te tonen wat hij waard was. Daar werd op 14 juli, de reünie gehouden van het Stamboek van Ronde en Platbodemjachten, de organisatie, die probeert het oud-Nederlandse jacht in ere en aanzien te doen houden. Hoewel geen van de Paansen enige ervaring had in het zeilen met de nieuwe boeier, won het gloednieuwe schip meteen een tweede prijs, terwijl er toch beroemde jachten aan de wedstrijd op het Haringvliet deelnamen. Ook hier scheen de geschiedenis zich te moeten herhalen. Alleen was er ditmaal niemand die een bod deed op het zegevierende nieuwe schip. De hoofden stonden trouwens ook niet naar verkopen. De zomervakantie, met een reis naar Friesland, bewees dat de Petrèl, zoals de boeier was gedoopt, een ideaal schip was geworden, een droomschip zoals mevrouw Paans zegt.

 

 

Er is de laatste jaren in de kleine scheepsbouw heel wat veranderd. De werf te Roode-Vaart ziet nog maar weinig orders in het verschiet voor kleine binnenschepen, zoals zij die sinds 1847 heeft gebouwd. De nieuwe boeier, die gesierd wordt door het koperen plaatje dat de oude Drie gebroeders droeg en door de met de hand gesneden houten leeuw die de helmstok van de oude boeier troonde, luidt misschien een nieuw tijdperk in voor de oude werf aan de Roode Vaart, waar men twee maai het bewijs leverde dat een gewone scheepswerf ook heel goed jachten kan bouwen die kunnen concurreren met het beste wat men elders maakt.